Na 1945
Portretten familie Maarssen
Ter inleiding
Karen Hamerlynck is met haar man eigenaar van Suitehotel Pincoffs, het boutiquehotel in Rotterdam schuin tegenover het Joods Kindermonument en Loods 24. Tevens werkt zij als zij-instromer in het basisonderwijs en volgt een dag per week de Thomas More hogeschool. In die hoedanigheid kreeg zij het verzoek om met een paar collega's in januari een educatieve wandeling te organiseren voor pabostudenten langs de Stolpersteine die liggen voor de Statenweg 178 ter nagedachtenis aan de familie Maarssen-Huisman.
Statenweg 178
Via secretaris Frank van Gelderen van Stichting Loods 24/Joods Kindermonument kwam zij in contact met nabestaanden van de familieleden in Nederland en Israël en kreeg via de mail of telefoon allerlei informatie toegestuurd. Zij besloot op basis van die informatie vijf portretten te maken om deze familie tot leven te brengen voor de pabostudenten - in de hoop dat die het weer zouden doorgeven aan hun schoolklassen.
Stolpersteine voor Statenweg 178
Helaas werd de wandeling afgelast vanwege de lockdown, maar gelukkig heeft zij met haar collega's de informatie wel kunnen delen via een online les over herdenkingsmonumenten in het algemeen en de Stolpersteine in Rotterdam in het bijzonder. De historie van de familie Maarssen-Huisman is daarbij gebruikt ter illustratie.
Hieronder volgen de vijf portretten van de familie Maarssen.
Mozes Maarssen
Mozes Maarssen wordt geboren op 10 september 1895 in Rotterdam in een groot gezin. Hij heeft vier zussen en vijf broers. Hij kan goed leren en behaalt diploma’s in Engels en boekhouden. Hij gaat werken op kantoor en klimt uiteindelijk op tot chef bureau, makelaar en agent van de Rotterdamse Hypotheekbank.
Op 12 augustus 1920, op 24-jarige leeftijd dus, trouwt hij met de 22-jarige Clara van Cleef en ze krijgen twee dochters. Het is onduidelijk wanneer het gezin zich precies gaat vestigen op de Statenweg 178B, maar in elk geval na 1938, want dan is de oplevering van deze woningen.
In Rotterdam woonden aan het begin van de Tweede Wereldoorlog ongeveer 11.000 Joden. Vanaf juli 1942 tot april 1943 wordt het grootste deel van hen weggevoerd via acht transporten naar Kamp Westerbork en Kamp Vught. De eerste drie transporten vertrekken na oproepen van de Duitse bezetters aan Joden om zich vrijwillig te melden bij Loods 24, een verzamelplaats in Rotterdam-Zuid.
Bij de transporten daarna worden Joden vaak opgepakt middels razzia’s of verraad. Bij het achtste en laatste transport vertrekt uiteindelijk ook de Rotterdamse divisie van de Joodse Raad. De familie Maarssen mag relatief lang in Rotterdam blijven, want ook zij vertrekken met het laatste transport op 22 april 1943 naar Kamp Vught.
In Vught wordt Mozes tewerkgesteld tot hij met zijn vrouw en jongste dochter op 7 juni naar Westerbork wordt verplaatst. Een dag later vertrekken zij vanuit Westerbork met een van de transporten ‘nach dem Osten’. Zij denken dat ze naar een werkkamp gaan, maar in werkelijkheid gaan ze naar het vernietigingskamp Sobibor. Het transport van 8 juni zal later het grootste transport van Joden uit Nederland blijken te zijn. Niemand van de 3017 mensen die op die dag deze reis hebben gemaakt, heeft de oorlog overleefd. Vermoedelijk werd iedereen direct vanuit de trein vergast. Zijn sterfdatum is daarom 11 juni 1943. Hij is dan 47 jaar.
Clara Maarssen-van Cleef
Clara wordt geboren op 24 april 1898 in Amsterdam. Haar vader Jacob van Cleef was al op 18-jarige leeftijd getrouwd met haar moeder Christiana Suikerman die toen 29 jaar was. Zij kregen twee kinderen, eerst Joseph en toen Clara, maar het huwelijk was geen succes en nog geen jaar na de geboorte van Clara scheidden haar ouders. Haar vader was toen 23 jaar.
Ook zakelijk loopt het niet goed thuis. Haar vader verdiende de kost als handelaar in fietsen en andere goederen, maar ging failliet. Als Clara twee jaar is, vertrekt haar vader met de twee kinderen naar Rotterdam waar hij gaat inwonen bij zijn vader en stiefmoeder. Clara’s moeder blijft in Amsterdam en sterft als Clara vier jaar is.
Clara wordt grotendeels opgevoed door haar grootouders, omdat haar vader allerlei handeltjes had, veel afwezig was en later ook hertrouwde. Na de lagere school doorloopt ze de 4-jarige mulo en vindt werk als secretaresse/stenotypiste. Op 12 augustus 1920, ze is dan 22 jaar, trouwt ze met Mozes Maarssen. Een jaar later krijgen ze een dochter die ze Christiana Isaaca noemen naar haar eigen moeder en de moeder van Mozes. Drie jaar later volgt de tweede dochter Isaaca Clara.
Als de familie uiteindelijk op 22 april 1943 in Kamp Vught aankomt, is Clara bijna 45 jaar. Ze mag in Vught blijven, omdat haar man daar moet werken. Maar met hem en haar jongste dochter Isaaca Clara wordt ze op 7 juni alsnog op transport gesteld om via Westerbork naar vernietigingskamp Sobibor te gaan. Ook zij komt daar om het leven direct bij aankomst op 11 juni 1943.
Christiana Isaaca Huisman-Maarssen
De oudste dochter van Mozes en Clara wordt geboren op 2 september 1921. Over haar is het minste bekend, maar er is wel een vrolijke foto bewaard gebleven van Christiana en haar echtgenoot Benjamin Huisman. Hun trouwdatum is onbekend, maar ze moeten jong zijn getrouwd, want ze is pas 21 jaar als ze - op dezelfde dag als haar man - sterft in vernietigingskamp Sobibor in Polen.
Christiana Maarssen en Benjamin Huisman
Christiana komt dus om in hetzelfde kamp als haar jongere zus en haar ouders, maar drie weken eerder. Blijkbaar zijn ze al in Nederland van elkaar gescheiden. Het is mogelijk dat de familie Maarssen-Huisman nog bij elkaar was in Kamp Vught, maar Christiana en Benjamin eerder dan de anderen zijn doorgevoerd naar Westerbork. Maar het is ook mogelijk dat Christiana en Benjamin nooit in Vught zijn geweest, maar al eerder zijn opgepakt en direct naar Westerbork gebracht. Naaste familieleden van Benjamin waren ook met een eerder transport uit Rotterdam weggevoerd. Deze theorie lijkt iets waarschijnlijker, omdat er van Mozes, Clara en Isaaca Clara wel registratiegegevens van Kamp Vught bekend zijn bij de nabestaanden, maar die zijn er niet van Christiana en Benjamin.
De officiële sterfdatum van Christiana en Benjamin is 21 mei 1943 en daarmee is het heel waarschijnlijk dat zij met het transport van 18 mei vanuit Westerbork zijn vertrokken. De trein naar Sobibor vertrok in die tijd elke dinsdag en de reis duurde drie dagen.
Met het transport van 18 mei 1943 werden 2511 personen gedeporteerd en ook van deze groep overleefde niemand Sobibor. Uit verslagen van de weinige overlevenden van het vernietigingskamp is bekend dat - op enkele uitzonderingen na - alle mannen en vrouwen bij aankomst in Sobibor direct van elkaar werden gescheiden en vermoord, soms door executies maar meestal door middel van gaskamers.
Benjamin Huisman
Benjamin - Ben - Huisman wordt geboren op 12 februari 1922 als oudste zoon van Salomon - Karel - Huisman en Jeannette Mok. Hij is de oudste; hij heeft een jongere broer Henri - Hans - en een jongere zus Sophia.
De Joodse familie Huisman leefde al bijna twee eeuwen in Rotterdam en de familie maakt deel uit van de gegoede Rotterdamse middenstand. Ze zijn gelovig en gaan trouw naar de synagoge en zijn tegelijk volledig geïntegreerd in de Rotterdamse wereld: de kinderen Huisman gaan naar niet-Joodse scholen, voetballen bij Sparta, hebben niet-Joodse vrienden en vriendinnen. Het familiebedrijf Huisman is in Rotterdam een bekende kledingzaak waar heren- en kinderkleding wordt verkocht met de slogan ‘Kleren maken de man en Huisman maakt de kleren’.
De vader van Benjamin stapt in 1927 uit het familiebedrijf, nadat de regering besluit dat winkels niet op zondag open mogen zijn en Karel vanwege de sabbat niet op zaterdag open wil gaan. Karel wordt grossier (groothandelaar). Tijdens het bombardement wordt de kledingzaak Huisman verwoest. Na de oorlog zullen andere leden van de familie Huisman die de oorlog hebben overleefd, de kledingzaak nog wel een paar decennia voortzetten, maar van het gezin van Karel en Jeannette keert niemand terug van de vernietigingskampen behalve Sophia.
Benjamin ontwikkelt zich voor de oorlog tot kantoorbediende en trouwt al jong met Christiana Maarssen. Waar ze elkaar hebben ontmoet en wanneer ze precies zijn getrouwd, is onbekend. Ook is niet met zekerheid te zeggen of ze introkken bij de ouders van Christiana, maar de Stolperstein ter nagedachtenis aan Benjamin is niet geplaatst bij zijn ouderlijk huis, maar op de Statenweg 178 bij zijn schoonfamilie.
Wanneer Benjamin precies is opgepakt en of hij in eerste instantie naar Kamp Vught is gegaan of direct naar Kamp Westerbork, is niet zeker. Maar hoogstwaarschijnlijk is hij met het transport van 18 mei 1943 vanuit Westerbork gedeporteerd naar Sobibor waar hij op 21 mei is aangekomen en direct is gedood. De sterfdatum van Benjamin valt niet samen met die van zijn ouders en broer, maar hij is wel tot de laatste dag bij Christiana.
Isaaca Clara Maarssen
De jongste dochter van Mozes en Clara wordt geboren op 30 mei 1924 in Rotterdam. Ze is dus bijna 16 als de oorlog begint en het bombardement een groot deel van Rotterdam in de as legt. Vermoedelijk zat ze nog op school.
Als ze op 22 april 1943 met haar ouders meegaat met het laatste transport van Joden uit Rotterdam en zich meldt in Kamp Vught, is ze 18 jaar. In de administratie van Vught staat dat Isaaca Clara ‘gesperrt wegens functie’ is. Dit betekent dat zij tewerkgesteld was in Vught en daarom daar voorlopig kon blijven.
Kamp Vught was in de eerste plaats een strafkamp en een werkkamp. Er zaten niet alleen Joden opgesloten, maar bijvoorbeeld ook verzetsstrijders, politieke gevangenen en criminelen. ‘Gesperrt’ worden wegens werk betekende in die tijd uitstel van transport naar de vernietigingskampen. Haar vader Mozes had diezelfde aantekening.
Op dezelfde kaart in de administratie van Kamp Vught staat vermeld dat Isaaca Clara werkervaring heeft in jeugdwerk en diploma’s heeft behaald op het gebied van kinderverzorging en EHBO. Het is dus goed mogelijk dat zij zorgde voor de vele kinderen die gevangen werden gehouden in Kamp Vught. Kinderen tussen de 4 en 16 jaar zaten in aparte barakken, gescheiden van hun ouders. De omstandigheden waren slecht; veel kinderen waren getraumatiseerd en er braken kinderziekten uit in de barakken.
De kinderen in het kamp waren een doorn in het oog van de SS-kampleiding van Vught. Op 6 en 7 juni 1943 organiseert de kampleiding het beruchte ‘kindertransport’ waarbij alle kinderen tussen 0 en 16 jaar en hun moeders op transport worden gezet naar Westerbork. Zij zouden zogenaamd naar een speciaal kinderkamp gaan, maar in werkelijkheid is de bedoeling dat zij direct worden doorgevoerd naar het vernietigingskamp Sobibor.
Bij het kindertransport van Vught naar Westerbork op 7 juni 1943 zitten ook Isaaca Clara Maarssen en haar ouders. Onder de 3017 mensen die een dag later worden gedeporteerd van Westerbork naar Sobibor bevinden zich 1051 kinderen tussen de 0 en 16 jaar. Vermoedelijk zijn alle 3017 personen direct na aankomst vermoord.
Karen Hamerlynck
Verborgen oorlogsleed
Ik was zeven toen mijn vader me vertelde dat zijn moeder, mijn oma Sara, die ik nooit heb gekend, Joods was. Toen ik ouder was, vertelde mijn vader me meer over mijn Joodse familie. Mijn oma was tijdens de oorlog met een niet-Joodse man getrouwd en daardoor veilig. Voor oma´s zus Lena gold hetzelfde. Oma´s moeder was lang voor de oorlog al overleden. Haar vader stierf in 1946. Volgens mijn vader was er verder geen familie. Hij verzekerde mij dat er tijdens de oorlog geen familieleden waren omgekomen. Dat dit een leugentje om bestwil was, daar kwam ik pas veel later achter.
Mijn vader, enig kind, drie jaar voor de oorlog geboren, verloor bij het bombardement van Rotterdam zijn huis. Het gezin woonde toen even in Den Haag, maar keerde al snel terug naar de havenstad. Hoewel mijn vader als half-Jood veilig leek voor de Duitsers, was dit in de praktijk anders. Mijn opa was namelijk niet de vader van mijn vader. Wie dat wel was, was op papier onbekend.
Mijn oma lag in scheiding toen ze mijn opa ontmoette. Nog voordat mijn grootouders trouwden, werd mijn vader geboren. Hij kreeg de achternaam van zijn moeder, Hertog. Mijn vader heeft me nooit verteld waarom dat was. Pas nadat mijn vader overleed, kwam ik te weten dat zijn vader hem niet had erkend.
Dat bij de burgerlijke stand niet vermeld stond wie de vader van mijn vader was, zorgde tijdens de oorlog voor een probleem: de Duitsers beschouwden iemand als Jood als minimaal drie van zijn vier grootouders Joods waren. Mijn vader bevond zich dus in een grijs gebied. Zijn ouders lieten hem daarom onderduiken. Mijn opa bracht mijn vader op een fiets met houten banden naar een boerderij in Drenthe. Wat moet het mijn grootouders pijn hebben gedaan om hun kind voor onbepaalde tijd aan vreemden uit handen te geven zonder dat ze wisten of ze hem ooit terug zouden zien. En hoe traumatisch moet dit voor mijn vader zijn geweest.
Mijn oma dook zelf ook onder. Dit deed zij samen met haar zus Lena. Mijn opa bleef alleen achter. Maar niet voor lang. Hij moest werken in Duitsland. Tot twee keer toe wist hij uit het werkkamp te ontsnappen en liep hij terug naar huis.
In 2010, vlak voordat mijn vader overleed, vond ik een familieportret. Op die foto stonden mijn grootouders, mijn vader en drie oudere kinderen. Wie waren die kinderen, mijn vader was toch enig kind? Toen ik mijn vader hiermee confronteerde, vertelde hij me dat hij twee halfzussen en een halfbroer had uit oma´s eerste huwelijk. Zij waren half-Joods en daardoor overleefden zij de oorlog. Ik vroeg me af of er nog meer familie was waarvan ik het bestaan niet wist.
De grootouders van Jose Hertog, haar vader (midden), zijn halfbroer en zijn twee halfzussen
Ik kwam in contact met Helen Geul, de dochter van één van de halfzussen. Samen met haar begon ik een zoektocht. Wat wij daarbij tegenkwamen, heeft mij meerdere malen van mijn stuk gebracht. Natuurlijk wist ik dat de Joden onmenselijk leed was aangedaan, maar als het opeens je eigen familie betreft, dan komt het onaangenaam dichtbij.
Overgrootvader Jacob en zijn broer Nathan
Het eerste wat mijn nicht en ik ontdekten was dat mijn oma, net als mijn vader, twee halfzussen en een halfbroer had van wie wij het bestaan niet wisten. Mijn overgrootvader Jacob trouwde na de dood van mijn overgrootmoeder met zijn niet-Joodse huishoudster. Zij kregen drie kinderen. Ook zij overleefden de oorlog omdat ze half-Joods waren. Jacob bleef uit de gevarenzone door zijn huwelijk en het feit dat hij half-Joodse kinderen had. In principe spaarden de Duitsers Joden die een half-arisch kind hadden.
Jacob had een broer (Nathan) die koopman was. Nathan trouwde met zijn volle nicht Sientje Lusse. Na hun scheiding hertrouwde Nathan met een niet-Joodse vrouw. Zij stierf drie jaar voor de oorlog. Nathan overleefde de bange jaren 40 door onder te duiken. Zijn ex-vrouw en hun kinderen hadden minder geluk.
Nathan en Sientje kregen acht kinderen van wie er één op jonge leeftijd, ruim voor de oorlog, overleed. Deze kinderen hadden tijdens de oorlog bijna allemaal zelf kinderen en vaak ook kleinkinderen. Graag vertel ik over hun lot en het noodlot waaraan zij niet konden ontkomen. Dit verhaal is het begin van meerdere verhalen die ik voor Loods24 schrijf. Omdat ik bang ben dat mijn artikel door de opeenstapeling van namen en jaartallen onoverzichtelijk wordt, heb ik een schema gemaakt (zie onder dit verhaal).
Sientje
Nathans ex-vrouw Sientje (1869) woonde sinds de zomer van 1940 in het Israëlitisch Oudeliedengesticht. Op 29 juli 1942 ontving hun dochter, de alleenstaande moeder Anna (1903), een oproep voor de Arbeidseinsatz. Ze moest zich de volgende dag melden bij Loods24. Haar zeven vaderloze kinderen, die tussen de 2 en 10 jaar oud waren, diende ze mee te nemen. Ook haar inwonende ex-stiefvader Mozes Alexander van der Staal (1876) werd opgeroepen om te gaan werken in het Oosten. Voor wat voor afschuwelijke keuze stonden Anna en Mozes? Moesten ze zich melden of onderduiken? Maar hoe kun je onderduiken met zoveel kleine kinderen?
Anna en Mozes besloten gehoor te geven aan de oproep. Oma Sientje, die niet was opgeroepen, ging met hen mee. Op 30 juli 1942 meldde het gezin zich bij de overvolle loods. Die nacht werden zij afgevoerd naar Westerbork. Sientje, Mozes, Anna en haar kinderen stierven op 15 oktober 1942 in de gaskamers van Auschwitz. Als Sientje niet vrijwillig mee was gegaan, dan was zij ruim een halfjaar later alsnog gedeporteerd. Op 26 februari 1943 werden de bewoners van het tehuis naar Westerbork gebracht en belandden zij in Sobibor.
In de rest van dit verhaal vertel ik vooral over de oudste dochter van Sientje en Nathan: Helena. In het bijzonder richt ik me op haar oudste dochter Naatje. Zij is nog maar dertig jaar, als een einde aan haar leven wordt gemaakt. Ze heeft dan zoveel ellende meegemaakt dat je je afvraagt ‘houdt het dan nooit op?’
Helena en Naatje
Helena (1891) trouwde in 1912 met de Joodse grossier Abraham Trijtel (1889). Het was een dubbelhuwelijk: Helena´s zusje Roosje verbond zich in de echt met Hartog, de broer van Abraham. In 1912 werd dochter Naatje geboren, drie jaar later kreeg zij een zusje, Sientje. Abraham en Helena woonden voor en tijdens de oorlog in de Atjehstraat 42c op Katendrecht. Dit was vooral tijdens de eerste oorlogsjaren een relatief veilig gebied voor Joden. Omdat de wijk bekend stond als hoerenbuurt mochten de Duitsers, uit angst voor geslachtsziektes, hier niet komen.
Helena Hertog
Abraham Trijtel
Naatje trouwde in 1930 met de Joodse grondwerker Joseph Israël. Zij kregen drie dochters: Esther (1931), Helena (1933) en Ali (1935). Vijf jaar na het huwelijk kwam het tot een scheiding. Een jaar na de scheiding werd een levenloze zoon geboren. Voordat de echtscheiding werd uitgesproken, werden de dochters bij Naatje weggehaald. Zij was zwakbegaafd en bleek niet goed in staat voor haar kinderen te zorgen.
Naatje Trijtel
Helena en haar zus Ali kwamen onder toezicht van het Leger des Heils en vonden onderdak bij een familie of instelling aan de Schiekade 73. Twee jaar later kwamen zij terecht bij de familie Nagel in Enschede. Uiteindelijk belandden ze in het internaat voor zwakbegaafde Joodse kinderen van de Rudelsheimstichting in Hilversum. Hun verblijf daar duurde niet lang. Op 7 april 1943 werden alle (ruim tachtig) kinderen en het personeel weggevoerd naar Westerbork. De groep verbleef in barak 66, de strafbarak van het kamp. Al snel werden zij op de trein naar vernietigingskamp Sobibor gezet. De meesten werden op 16 april 1943, direct na aankomst, vergast.
Zus Esther bleef na de uithuisplaatsing in Rotterdam. Nadat ze eerst bij haar overgrootmoeder Sientje woonde, trok ze later in bij haar grootouders Helena en Abraham op Katendrecht. Ook al was deze wijk verboden voor Duitsers, Joden werden er wel degelijk op straat opgepakt, of zij kregen de gevreesde klop op hun deur. Begin oktober 1942 belandden Esther en haar opa en oma in Westerbork. Op 30 oktober van dat jaar werden zij van daaruit gedeporteerd naar Auschwitz. Helena en Esther werden bij aankomst geselecteerd voor de gaskamers. Abraham werd geselecteerd om te werken. Dat was gezien zijn leeftijd, hij was 53, opmerkelijk. Abraham stierf op 31 maart 1944 ergens in Midden-Europa.
Terug naar Naatje. In 1938 hertrouwde zij met de niet-Joodse grondwerker Johannes van Kuijk. Met hem woonde ze vanaf eind 1940 bij haar ouders en dochter Esther. Het is niet duidelijk of Naatje en haar man hier nog woonden, toen haar ouders en dochter werden weggevoerd.
Johannes van Kuijk
Helaas duurde Naatjes hervonden geluk niet lang. Op 27 november 1942 deed zich een ernstige treinbotsing voor bij station Sliedrecht. Een sein was ten onrechte op veilig gezet. Hierdoor kwam een door een stoomlocomotief getrokken werktrein op het verkeerde spoor terecht. Deze boorde zich in volle vaart in een stilstaande passagierstrein. De houten wagons van deze trein werden verpulverd en een vuurzee volgde. Achttien mensen overleefden dit niet. Johannes, op weg naar huis, was één van hen.
Naatje Trijtel en Johannes van Kuijk
Nu was Naatje niet alleen haar ouders en kinderen kwijt, maar ook haar echtgenoot. Hoewel een huwelijk met een niet-Jood geen absolute veiligheid gaf, moet ze zich na de dood van haar man vogelvrij hebben gevoeld. Het laatst bekende adres van Naatje is de Atjehstraat 52b. Veel huizen in de Atjehstraat waren in die tijd onbewoonbaar verklaard. Deze woningen werden vaak gebruikt om in onder te duiken.
Op 15 februari 1943 werd Naatje gearresteerd door de Sicherheitspolizei en in het huis van bewaring gevangengezet. Bijna een maand later kwam zij aan in Westerbork. Daar verbleef ze in barak 66. Dit was, ironisch genoeg, dezelfde barak waar een paar weken later haar dochters Helena en Ali terechtkwamen. Op 23 maart 1943 werd Naatje op de trein naar Sobibor gezet waar ze op 26 maart, direct na aankomst, om het leven is gebracht.
Op 14 juni 1944 werd Joseph Israël, de ex-man van Naatje, gearresteerd wegens onderduiking. Na ruim twee weken gevangenschap werd hij naar Westerbork vervoerd. Op 3 september 1944 werd hij oostwaarts gedeporteerd. Op 15 maart 1945 is hij ergens in Midden-Europa, waarschijnlijk tijdens een dodenmars, overleden. Joseph werd 40 jaar.
Rest mij nog te vertellen over het lot van de zus van Naatje, Sientje. Zij trouwde in 1933 met de niet-Joodse chauffeur Barend Bots. Tijdens de oorlog hadden zij twee kinderen, Maria (1934) en Abraham (1938). Nathan, zijn kleindochter Sientje en haar kinderen zijn de enigen van deze tak van de familie die de oorlog hebben overleefd. Twee jaar na de oorlog kregen Barend en Sientje nog een kind, Johannes. Sientje is bijna 100 jaar geworden.
Sientje Trijtel en Barend Bots
Van Naatje staat alleen dochter Esther Israël op het kindermonument vermeld. Dit komt doordat haar zusjes niet via Loods24 zijn weggevoerd. Alle kinderen van Anna staan op het monument. Hun namen zijn Jeanette, Barend, Jacob, Anna, Henri, Sonja en Margaretha Hertog.
Jose Hertog, auteur
Graag bedank ik hierbij Ron Schuurmans. Hij heeft me bij het op papier zetten van dit verhaal op vele manieren geholpen.
IM Sifra Dasberg
IN MEMORIAM
SIFRA DASBERG
22 april 1934 (Rotterdam-Katendrecht) – 30 maart 2021 (Nieuwerkerk, Zeeland)
Ruim twaalf jaar vertelde Sifra Dasberg telkens aan een nieuwe groep 8 van basisschool de Pijler haar verhaal bij Loods 24 en het Joods Kindermonument. Het was juni 1942 toen haar moeder op een zonnige dag, in een onbewaakt ogenblik, naar buiten de hoek om liep om een fles melk te kopen. Ze vergat haar jasje met de gele ster. Ze werd verraden en gearresteerd. De beloning voor dit soort verraad was vijf gulden.
Haar vader werd met een onmenselijk dilemma opgezadeld: als hij twee namen van verzetsmensen zou doorgeven, mocht hij samen met haar moeder naar huis. In zijn wanhoop verzon hij twee namen, maar zijn leugen werd doorzien. Ze werd op transport gesteld naar Kamp Ravensbrück en een half jaar later werd haar moeder Roos (Ruhama) Dasberg-Baumgarten vermoord in Auschwitz.
Haar oma Selda Levikovna Sternson-Baumgarten, ook woonachtig op Katendrecht, was tijdens een razzia samen met haar jongste dochter uit huis gehaald. Zij werd naar Westerbork vervoerd en later in Sobibor vergast. Sifra was toen acht jaar oud.
Zij en haar vader waren intussen ondergedoken. Sifra kwam in haar eentje eerst bij Esther Hartog en Wally Elenbaas aan de Rechthuislaan op Katendrecht, waar nu het Verhalenhuis is. Na een paar omzwervingen kwam ze op de Westerkade, bij de heer en mevrouw Kuiper. Meneer Kuiper was directeur van Diergaarde Blijdorp. Hij werd uit zijn functie ontheven toen hij weigerde een bordje ‘verboden voor joden’ op te hangen bij de ingang van Blijdorp. Onder hun hoede overleefde Sifra de oorlog. Daarna werd zij met haar vader verenigd.
Sifra vermeed Katendrecht jarenlang, voor haar de plek van verraad. In 2015 werd haar familie en haar verhaal zichtbaar gemaakt in een tentoonstelling in Verhalenhuis Belvédère op Katendrecht. Ook burgemeester Aboutaleb kwam kijken en luisteren. Verhalen kunnen helend werken, Katendrecht werd weer een thuis. Aan de pijn van toen kunnen we niets meer doen. Verhalen maken wel voelbaar hoe het was en ze leren ons: onderschat niet wat jij kunt doen voor een ander.
Sifra Dasberg vertelde ook telkens haar verhaal met die belangrijke boodschap: “Toch geloof ik dat de meeste mensen in vrede en vriendschap willen samenleven.” Burgemeester Aboutaleb beloofde Sifra op haar sterfbed dat hij haar verhaal in woord en daad zal blijven vertellen. Net als wij dat zullen blijven doen. Sifra schreef zelf als afscheid: “Geen verdriet. De bomen die ik plantte, dragen mijn herinneringen. De geschiedenis die niet mag worden vergeten is vereeuwigd. Geen verdriet, ik ga zoals ik ben geboren, met veel geluk en liefde. Nu laat ik ze jullie na.”
Linda Malherbe, Rotterdam - 8 april 2021
Familie Baumgarten aan de Veerlaan. Sifra bij haar vader, links haar moeder en haar oma en boven de rest van de familie.
Van links naar rechts: Sifra Dasberg voor de foto van haar moeder, Sifra met burgemeester Aboutaleb, Sifra vertelt bij Loods 24& Joods Kindermonument
Onthulling plaquette Loods 24 door H.N. Bonnewits
H.N. Bonnewits
Het was een Rotterdamse Jood, de omstreden Lodewijk Pincoffs die ongeveer een eeuw geleden op de toen nagenoeg geheel landelijke zuidelijke Maasoever een opslagterrein inrichtte voor de mede door hem opgerichte Rotterdamsche Handelsvereeniging. Het terrein bood opslag- en loodsfaciliteiten voor de import en doorvoer van goederen van overzee, voornamelijk tabak. Later nam het Gemeentelijk Havenbedrijf de exploitatie over, de naam werd Gemeentelijk Entrepot en Gemeentelijke Handelsinrichtingen. De parallel aan elkaar liggende Spoorweghaven en Entrepothaven werden gegraven en zo ontstond een schiereiland met uitsluitend havenkaden, hijskranen, loodsen en rails voor goederenwagons. Het van de bewoonde wereld afgescheiden schiereiland kon alleen maar betreden worden via een poort in een lange muur langs de Stieltjesstraat. Het Poortgebouw was Pincoffs' kantoor.
Nooit heeft Pincoffs kunnen bevroeden hoe zijn creatie ln de jaren 1942 - '43 is misbruikt als voorportaal van de Sjoa voor ongeveer tienduizend Rotterdamse Joden en nog eens voor circa tweeduizend Joden van de Eilanden. Een zo goed als onbewoond schiereiland, midden in een bewoonde stad, met railverbindingen naar alle delen van Europa moet voor de uitvoerders van de massamoord gefundenes Fressen zijn geweest. Zlj brachten de Joden bijeen in Loods 24, die al in het voorjaar 1942 voor dit doel in gereedheid was gebracht. Vandaar gingen de treinen naar Westerbork.
In juli 1942 kregen de eerste tweeduizend Rotterdamse Joden de oproep om op 30 juli 1942 om 18 uur aanwezig te zijn op de verzamelplaats Entrepotstraat, Loods 24. De verkeerde straatnaam -het moest Stieltjesstraat zijn- was er oorzaak van dat veel opgeroepenen op het verkeerde terrein liepen te dwalen. Lange tijd is Loods 24 vergeten. Pas in oktober 1981 herinnerde de toenmalige locoburgemeester drs. J.G. v.d. Ploeg aan die geschiedenis. Vorig jaar is door het Comité Loods 24 ter plaatse herdacht dat 'het' vijftig jaar geleden begon.
Het terrein is thans ontruimd om plaats te maken voor het grootse project Kop van Zuid. De loodsen, hijskranen en spoorrails zijn verdwenen. Een stukje van de oude muur en een grote boom zijn gespaard gebleven. Op de muur is thans een bronzen herinnering plaquette aangebracht. Op 30 juli j.l. werd deze plaquette, ln aanwezigheid van o.m. Rabbijn L.B. van de Kamp en de Israëlische ambassadeur de heer M. Bawli, door burgemeester dr. A. Peper onthuld. Dank zij ruime vooraankondiging in de dagbladen en ondanks de stromende regen waren er ongeveer tweehonderd betrokkenen waren aanwezig. In zijn toespraak gaf burgemeester Peper aan dat eenenvijftig jaar geleden de wrede geschiedenis van Loods 24 begon en stelde hij de vraag: "Waarom hebben we eigenlijk zo lang gewacht?" Een mogelijk antwoord op die vraag was al gegeven door de journalist Joop van Vlies, die vóór de burgemeester namens het Comité Loods 24 het woord voerde. "Van het vooroorlogse joodse leven is in Rotterdam nauwelijks iets terug te vinden. Tastbare, herkenbare zaken zijn nagenoeg verdwenen door het bombardement of door de afbraak na de oorlog." De heer Peper gaf als antwoord op zijn vraag: "Mogelijk is de geschiedenis van de joodse Rotterdammers op de achtergrond geraakt door het bombardement en de daaropvolgende periode van wederopbouw. Dit in combinatie met de houding van de Rotterdamse joodse gemeenschap die na de verschrikkingen van de oor log vooruit keek en zo snel mogelijk een nieuwe toekomst wilde opbouwen, hier in Nederland of elders."
Ja, waarom zo lang gewacht? Vergeleken bij andere Nederlandse steden en dorpen heeft Rotterdam inderdaad lang gewacht met het markeren van de plekken die de herinnering aan het verdwijnen van een belangrijk volksdeel levend kunnen houden. Het is goed dat dit Gemeentebestuur zo duidelijk terugkomt op dat lange wachten. En dit mede dank zij het Comité Loods 24.
Branco van Dantzig
Mr. T. H. Wilmink
Het is wellicht interessant om eens iets meer te weten over Branco van Dantzig,
wiens naam -zoals bekend- door B & W Rotterdam is verbonden aan het park
op het terrein van de voormalige wasserij 'Borgh'.
Welnu, Branco van Dantzig werd als joods meisje in 1870 in Harlingen geboren,
doorliep aldaar de jongens -HBS en verbleef vervolgens een jaar in Engeland om Engels te studeren. .
Na terugkomst in Nederland nam zij zanglessen bij Arnold Spoel en studeerde
muziek-theorie bij Willem vanThienen te Delft. Daarna heeft ze zich door
zelfstudie van de toenmalige fonetische literatuur gespecialiseerd op het gebied
van stem en spraak, wetenschappen die tot dan in Nederland (en daarbuiten) vrij
verwaarloosd waren gebleven.
In 1896 vestigde zij zich in Rotterdam als lerares in spreken en solo zang, waarin
zij zich al gauw grote bekendheid verwierf. Voorwaar een meisje met talent, dat
ook precies wist wat ze wilde, hetgeen wordt bevestigd door wat volgde geduren-
de haar veertigjarige loopbaan hier in Rotterdam.
Spraakmoeilijkheden
Al spoedig had Branco van Dantzig contacten met wethouder Drost van
onderwijs en met directeur Verheij van Toonkunst als ook met dokter van
Anrooij, specialist in keel-neus en oorziekten. De belangstelling van Branco van
Dantzig ging vooral uit naar kinderen met spraakmoeilijkheden zoals hakkelen
en stotteren en zij pleitte voor de inrichting van "een verwarmd en verlicht
lokaal, teneinde de opvoeders der jeugd in het hygiënisch spreken te
onderrichten" .
Ze ondervond hierin veel steun van de hierboven genoemde heren en reeds in
1898 werd ze benoemd als lerares aan de Gemeentelijke Vormschool voor
Meisjes, waarmee zij in dienst trad van de Gemeente Rotterdam.
In 1903 volgde de benoeming als lerares spreken aan de Rotterdamse
Kweekschool voor bewaarschoolonderwijzeressen, welke betrekking zij 31 jaar
vervulde. Al spoedig volgden de benoeming tot eenzelfde functie aan de
Kweekschool in 's-Gravenhage, lerares stemvorming en uitspraak aan de
Toneelschool Amsterdam en lerares solozang, solfège en hygiënisch spreken aan
het Rotterdams conservatorium voor Muziek.
Intussen was haar particuliere praktijk zó succesrijk, dat haar hospita zich
beklaagde, "dat zij zo dikwijls de deur moest openen voor leerlingen van
juffrouw van Dantzig", Haar faam verbreidde zich snel, waartoe niet weinig had
Bijgedragen het verschijnen in 1901 van haar 'Phonetische Woordenlijst der
Nederlandse Taal" ,dat een standaardwerk werd voor Noord en Zuid
Nederland(uitgeverij Wolters).
De woordenlijst werd gevolgd door talrijke publicaties van haar hand op het
gebied van de foniatrie en logopedie bij uitgeverij Wolters, in de NRC en zelfs in
het gedenkboek van het 25 jarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina:
een artikel over Buitengewoon Onderwijs. Ook internationaal kreeg zij door
haar talrijke publicaties in het buitenland grote faam.
Na de eerste wereldoorlog ondernam ze in haar vakanties vele reizen door
Europa als propagandist voor aparte klassen en scholen voor kinderen met
ernstige spraakafwijkingen. Ze deed op fervente wijze en vrijwel altijd in haar
eentje. Boulonge-sur-mer, Jena, Hamburg, Halle, Berlijn. Desondanks werden in
eigen land nog steeds vele bezwaren opgeworpen tegen haar opvattingen.
In 1926 werd Branco van Dantzig gekozen tot lid van het hoofdbestuur van het
'Internationale Gesellschaft Für Logopeadie und Phonoiatrie', in Den Haag. Een
jaar later was ze mede oprichter van de Nederlandse Vereniging voor
Logopeadie en Phoniatrie', waarvan ze penningmeester werd.
Steeds ging haar hart uit naar het spraakgebrekkige kind en in 1928 werd op haar
initiatief de Rotterdamse vereniging voor spraakgebrekkigen gesticht, latere en
huidige Koninklijke Ammanstichting: de kroon op haar levenswerk.
Op haar 65e jaar legde Branco haar functies, behalve die als secretaresse van de
Rotterdamse vereniging neer. Zij werd bij deze gelegenheid benoemd tot ridder
in de orde van Oranje-Nassau.
Onmiddellijk daarna begon ze een goed voorbereide studiereis naar Oostenrijk,
Tjechoslowakije, Hongarije, Polen, Rusland, Zweden en Denemarken en gaf
aldaar in vele steden lezingen en bezocht instituten op haar vakgebied.
Na hiervan uitgebreid verslag te hebben gedaan voor afdelingen in de Haag,
Amsterdam en Rotterdam vestigde ze zich in Amsterdam, om het fonetisch
laboratorium van de Universiteit van Amsterdam haar wetenschappelijke arbeid
verder voort te zetten.
Als secretaresse van de Vereniging in Rotterdam bleef ze hier actief en had
berrlOeienissen met o.a de bouw van twee vertrekken ten behoeve van de
nieuwe centrale polikliniek van de Vereniging voor Spraakgebrekkigen in het te
openen centrale gebouw voor de Volksgezondheid aan de Baan te Rotterdam.
Maar ook internationaal bleef ze actief met publiceren en het houden van
lezingen op internationale congressen.
Het Nazi-regime ten tijde van de tweede wereldoorlog maakt aan dat alles een
einde. Even voor haar twee en zeventigste verjaardag in september 1942 werd ze
's nachts uit haar gezellige flatje weggehaald. Hoe moet zij geleden hebben
gedurende de diep vernederende en onvoorstelbaar gruwzame tocht naar haar
verschrikkelijke einde in Auschwitz, vier dagen na die verjaardag.
De 'Moeder der Nederlandse Logopedie' noemde dr. Hogewind haar. Mede om
haar nagedachtenis als zodanig in ere te houden is haar naam destijds
voorgedragen voor genoemd park. Toepasselijk ook omdat het park
voornamelijk is bestemd voor kinderen waarvoor Branco van Dantzig zich haar hele leven heeft ingezet, de laatste twintig jaar van haar Rotterdamse periode
vlak om de hoek op 's-Gravendijkwal no. 31.
Bovendien heeft deze naamgeving een bijzondere dimensie, immers het park
is omgeven door joodse geschiedenis: het joodse bejaardentehuis en het joodse
ziekenhuis, waarvan de toegangspoort uitkijkt op het park, het joods weeshuis
op de Mathenesserlaan en aan de andere zijde van het park de joodse synagoge in
de Joost van Geelstraat.
Geen van deze gebouwen bestaat meer doch hun geschiedenis wordt levend
gehouden door ter plekke aangebrachte plaquettes.
Op dezelfde wijze vermag het Branco van Dantzig Park de geschiedenis levend
houden van de grote joodse gemeenschap welke 350 jaar in Rotterdam heeft
bestaan en waarvan door de jodenvervolging van de Nazi's tijdens de tweede
wereldoorlog vrijwel abrupt een einde is gekomen. Daarnaast eert Rotterdam met deze naamgeving een inwoonster, die zich door
een levenslange inzet voor het spraakgebrekkige kind op dit gebied wereldfaam
had verworven.
De beknopte geschiedenis van Branco van Dantzig is voor een groot deel
ontleend aan publicaties van de heer Marijn van Dantzig, nabestaande van
Branco en van de heer G.M. Dersjant, oud-leerling van haar.
Dantzigpark
Door Canis Zijlmans
Rotterdam - Het Borghpark in Rotterdam-West zal
nog dit voorjaar officieel worden omgedoopt tot het
Branco van Dantzigpark. Toen de bewonersorganis
tie Middelland vorig jaar in het wijkorgaan een op
roep aan buurtbewoners deed om een naam te verzinnen voor het net opgeleverde park en speelterrein
tussen de Scherm- en Schietbaanlaan en de Belle
voys- en Jan van Vuchtstraat, dacht Mr. John H. Wil
mink direct aan deze naam.
"Ik ben echt een Rotterdam-gek;" zegt hij, "en stuitte bij toeval op die vrouw, toen ik de in 1978 versche
nen platenatlas Jizkor doorbladerde over drieënhal
ve eeuw geschiedenis van de joodse gemeente in
Rotterdam van D. Hausdorff. Daarin wordt zij ge
noemd onder de 'prominenten'. Nog voordat ik van
het grote belang van deze vrouw voor de spraakkun
de op de hoogte was, kwam ik in het boek haar po
tret tegen. Dat maakte zo'n enorme indruk om me.
Die vrouw, die in september 1942 in Auschwitz is ver
moord, had een heel mooi innemend gezicht.
Wasserij
De actieve buurtbewoner Wilmink stond vroeger in
de buurtwinkel en was actief in de voorloper van de
bewonersorganisatie de Actiegroep Middelland/Het
Nieuwe Westen. "Het park," gaat hij verder, "heette
tot nu toe Borghpark naar de wasserij, die vroeger op
die plek stond en moest wijken voor meer lucht, licht
en groen in de buurt."
"Toen ik me meer in de persoon van die in 1870 in
Harlingen geboren joodse vrouw ging verdiepen,
kwam ik tot de conclusie dat het park naar haar
moest worden vernoemd. Zij heeft twintig jaar lang
tot 1936 vlak om de hoek gewoond en gewerkt op de
's Gravendijkwal nummer 31. Na archiefonderzoek,
dat ik hield voor de beargumentering voor de officie
le aanvraag aan de Straatnamencommissie, bleek de
keuze een schot in de roos. Die vrouw was een Rotterdamse grootheid van het kaliber van de voorvecht
ster van het vrouwenkiesrecht en eerste vrouwelijke
arts Aletta Jacobs. Van Dantzig bezocht als eerste in
haar geboortestad de HBS, die eigenlijk alleen voor
jongens was bestemd. En dat voor een joods meisje.
Zij ontwikkelde zich uiteindelijk tot één van de
grondleggers van de logopedie en foniatrie."
Van Dantzig studeerde muziektheorie bij de destijds
bekende Delftse organist W. van Thienen en vestigde
zich in 1896 in Rotterdam aan de Baan als lerares
spreken en solozingen. Bij notabelen wist zij belang
stelling te kweken voor de spraakkunde en spoedig
hierna startte zij met het geven van cursussen voor
'opvoeders in hygiënisch spreken'. In 1892 trad zij in
dienst van de gemeente als lerares aan de Vorm
school voor meisjes en vijf jaar later doceerde zij aan
de Rotterdamse Kweekschool aan de Jan van Loon
slaan.
Moeder van de logopedie
Branco van Dantzig gaf verder les aan de Haagse Toneelschool en de conservatoria in Amsterdam en
Rotterdam. Zij werd gekozen in het hoofdbestuur
van de Internationale Maatschappij voor Logopedie
en Phoniatrie en was medeoprichtster van de Neder
landse vereniging op dit vakgebied. Door haar toe
doen is de universitaire opleiding Phonetiek Anatomie en Physiologie van Spraak- en Gehoororganen
er gekomen.
Van Dantzig, door collega's 'de moeder van de Neder
landse logopedie' genoemd, bezocht internationale
congressen over de spraakkunst en publiceerde hier
over in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, stelde de
fonetische woordenlijst van de Nederlandse taal sa
men en richtte met anderen de Rotterdamse Vereni
ging voor Spraakgebrekkigen op, waaruit later de
Koninklijke Ammanstichting voortkwam.
"Een ander belangrijk punt," stelt Wilmink. "is dat
het park midden tussen oude joodse plekken ligt. Ei
genlijk had het park naar een 17de eeuwse schilder
vernoemd moeten worden, want het ligt in de Schil
dersbuurt. Maar de Lew Jom Synagoge was in de
Joost van Geelstraat, het Israëlitisch Oude Lieden
Huis zat aan de Claes de Vrieselaan, het Joods Zie
kenhuis aan de Schietbaanlaan en het Israëlitisch'
Weeshuis was gevestigd aan de Mathenesserlaan.
In overleg met het Comité Burgers tegen Antisern
tisme, de Nederlands Israëlitische Gemeente Rotter
dam, het Comité Loods 24 probeert de bewonersorga
nisatie bij het park een portretfoto op te hangen met
een plaquette, die naar Branco van Dantzig verwijst.
In het Oude Noorden is na de stadsvernieuwing al
een straat naar Branco van Dantzig genoemd.
Afkomstig uit Harlingen, vestigde Branco van Dantzig zich in 1896 in Rotterdam als lerares in spreken en solozang. Als zodanig werkte zij al spoedig op kweekscholen in Rotterdam en Den Haag, aan de Toneelschool Amsterdam en het Rotterdams Conservatorium. Mede door haar vele publicaties in binnen- en buitenland verwierf Branco van Dantzig zich op haar vakgebied grote bekendheid. In haar huis aan de 's-Gravendijkwal no. 31 werden in 1926 de eerste initiatieven genomen tot oprichting van de Internationale Vereeniging voor Logopaedie en Phoniatrie, waarvan zij hoofdbestuurslid werd. Van 1928 tot 1941 was zij tevens secretaresse van de mede door haar opgerichte Rotterdamse Vereniging voor Spraakgebrekkigen. Branco van Dantzig reisde veel. Ze bezocht alle conferenties van de I.VL.Ph in Europa, hield lezingen op internationale congressen en bezocht scholen voor spraakgebrekkige kinderen in o.a. Hamburg, Halle en Berlijn.
Geveltekst poort ziekenhuis Schietbaanlaan
Onlangs kwamen we in het bezit
van een in vroeger jaren door .
J.G. Vlieger/ Rotterdam uitge
geven prentbriefkaart. De foto toont een fraai gebouw met aan
de gevel de tekst: Israelietisch
Oude Lieden Gesticht. Anno
1900. Het gebouw stond aan de
Claes de Vrieselaan en werd op
22 oktober van dat jaar ingewijd.
Op 20 februari 1943 werd het op
last van de Duitsers ontruimd. Na
de oorlog werd er in het gebouw
- dat toen in gebruik was als zie
kenhuis - een herdenkingsplaat
aangebracht. Het eerste Gesticht
voor Israëlitische Oude Lieden en
Zieken stond voorheen aan de
Hoogstraat, waar het op 3 no
vember 1837 in gebruik werd ge
nomen. Omdat dit onderkomen al
snel te klein was geworden, werd
er op 15 april 1866 een gebouw in
gebruik genomen aan de Hout
laan. Hierna verhuisde het ge
sticht dus naar de Claes de Vrie
selaan. Na in de naoorlogse jaren
in gebruik te zijn geweest als zie
kenhuis werd het uiteindelijk ge
sloopt. Tijdens een wandeling
door de stad ontdekte oud-RN-
fotoredacteur Lex de Herder nog
een overblijfsel van dit laatste Is
raëlietisch Oude Lieden Gesticht;
een in vervallen staat verkerend
hek aan de Schietbaanlaan. Wei
nigen zullen bevroeden dat dit oude, bekladdende hek een van de weinige overblijfselen is, uit de
dramatische oorlogsgeschiedenis van het joodse Rotterdam.
• Het hek aan de Schietbaanlaan, een restant van het vroegere ziekenhuis. '
• Samenstelling HANS SOETERS
Begraafplaats Jan van Loonslaan
Verscholen tussen een bejaardentehuis en een studentenflat ligt vlak achter de Goudsesingel een weinig bekende, maar historisch belangrijke plek.
Het is de van oorsprong Portugees-Joodse begraafplaats aan de Jan van Loonslaan.
De geschiedenis van de 'Portugese' joden begint in 1492. In dat jaar kregen de Spaanse joden opdracht het land te verlaten.
Zij vestigden zich in eerste instantie veelal in Portugal. In de daaropvolgende eeuw trokken deze Spaans-Portugese joden vooral naar Antwerpen.
In 1610 worden de joden voor het eerst in officiële stukken genoemd. Het ging daarbij om het recht zich binnen de Rotterdamse muren te vestigen.
Rotterdam bood de (kapitaalkrachtige) Portugese joden de volgende privileges: vrijheid van godsdienst, de inrichting van een synagoge en een begraafplaats. Voor de joodse gemeenschap belangrijke mannen als Abraham de Pinto (overleden in 1668) zijn hier begraven.
Zijn zerk ligt nog steeds op de begraafplaats aan de Jan van Loonslaan.
Ben Maandag, wandeling door Joods Rotterdam
Rotterdam Twee Marokkaanse jongeges staan als eersten stil bij de plaquette die nog niet eens hangt, maar zolang tegen de muur van de Eloutschool in de Claes de Vrieselaan staat te rusten. Aandachtig lezen ze de tekst die ingetogen in het brons is gegoten. "Kun je het lezen?" vraagt Henk Smith, doorgewinterd in de geschiedenis van het oude, joodse Rotterdam. De jongste van het tweetal steekt voorzichtig van wal: "Op deze plaats stond het Israelietisch Oude Lieden g...geestig?" "Nee," helpt Smith. "Gesticht. Oude Lieden Gesticht." "Gesticht," zegt de jeugdige passant ernstig.
Smith: "Je weet toch wel wat dat zijn hè, oude lieden?" Het jongetje kijkt met vraagtekens in zijn ogen naar zijn oudere broer, die hem bemoedigend toeknikt. "Oude mensen?" probeert hij vragend. "Juist," zegt Smith. "Ik ben een 'oude lied'. Vroeger stond hier een tehuis voor oude mensen. Een bejaardenhuis, zegje tegenwoordig. Vol met van die oude mannetjes als ik. Maar ze zijn allemaal weggehaald. In de oorlog." De gezichten kijken nog ernstiger. Ze denken even na en lopen dan stilzwijgend verder. Langs de wegens vakantie verlaten klaslokalen die de plek hebben ingenomen waar ooit het joodse bejaardenhuis stond.
Wie door de stad trekt om op negen verschillende plaatsen plaquettes op te hangen die de herinnering aan joods Rotterdam van voor de oorlogsjaren levend moeten houden, trekt bekijks, zeker.
Nieuwsgierige blikken, onschuldige vragen, domme opmerkingen. Smith en zijn begeleider Peter Bruinstroop, die de plaquettes op de aangewezen plekken aanbrengt, gaan soms zo in hun werk op, dat ze nauwelijks oor of oog hebben voor wat er om hen heen gebeurt.
***
Op initiatief van de stichting Comité Loods 24 is een wandelroute uitgestippeld langs negen punten in de stad die een belangrijke rol speelden in de joodse gemeenschap van voor de oorlog. Het Comité ontleent zijn naam aan de verdwenen loods op het terrein tussen Binnenhaven en Spoorweghaven in Rotterdam-Zuid vanwaaruit in de oorlog twaalfduizend joden op transport werden gesteld. De wandelroute door de stad is aangegeven met plaquettes, die morgen één voor één worden onthuld en vorige week op hun plaatsen werden bevestigd.
De route begint op de plek waar vroeger het centrum van het joodse leven in Rotterdam was te vinden.
Het tegenwoordige Weena, de boulevard van spiegelende gevels, staat bovenop de resten van een van de armste buurten van vooroorlogs Rolterdam, een wirwar van straten, sloppen en steegjes. De Ammanstraat, de Helmersstraat dit was de Rotterdamse jodenbuurt, waar de crisis van de jaren dertig hard toesloeg en de armoede genadeloos om zich heen greep.
Maar het was ook de buurt van de feesten. Van uitbundige koninginnedagvieringen. "In de Helmersstraat maakten ze daar elk jaar weer een enorm werk van, crisis of geen crisis," zegt Smith. "Ze sleepten hier vaak de eerste prijs in de wacht, voor de best versierde straat. Er bestaan ook foto's waarop de koningin door de straat heen loopt, onder de feestelijke poort die aan het begin van de straat was opgericht." Vlak voor de oorlog trokken veel joodse Rotterdammers weg uit deze buurt. In toenmalige nieuwbouwwijken als Bergpolder en Blijdorp vonden zij nieuwe huisvesting.
Vandaag de dag is van de Helmersstraat niets, maar dan ook niets meer terug te vinden. Het bombardement legde de straat, nee, de gehele buurt in de as. En voorzover er nog herinneringen aan de jodenbuurt bestonden: die werden in de daaropvolgende jaren grotendeels in de vernietigingskampen uitgewist. Smith: "Dit was de buurt waar het proletariaat woonde. De mensen die de minste kans hadden om Loods 24 te ontlopen. Die mensen gaan mij het meest aan het hart." Natuurlijk is uitgebreid overleg gevoerd met alle eigenaren van de panden waarop de plaquettes komen te hangen. Zonder uitzondering hebben ze toestemming gegeven om de bronzen platen te bevestigen, als bijdrage aan een verbetering van het stedelijke begrip van historie. Toch dreigt het even mis te gaan. Bij de uiterste pijler van het kantoorgebouw waarin de VSB-bank huist heeft Peter Bruinstroop nauwelijks vier keer zijn boormachine door het harde paradisomarmer gedrild of een boze meneer tikt hem op de vingers.
"Ik ben boos," zegt hij kortaf. "U staat hier in mijn gebouw te boren." Bruinstroop en Smith laten de woordenstroom van de man die zegt beheerder van het gebouw te zijn gelaten over zich heenkomen.
"Meneer, alles is zwart op wit geregeld. We hebben schriftelijke toestemming om dit te doen," zegt Smith, mstig. De man beent weg om zich telefonisch op de hoogte te stellen. "Ik was vanmorgen wel zenuwachtig, maar niet voor dingen als dit," lacht Smith. Daar komt de boze meneer weer aan. "Mijn fout, heren," zegt hij bedremmeld, om zich vervolgens in excuses uit te putten. Hem was niet verteld dat hiervoor toestemming was verleend, daar lag de fout. De Helmersstraat? Wel eens van gehoord, ja. Bestaan daar geen oude foto's van? Goed dat die plaquette hier komt te hangen. Heel goed.
* * *
In de buurt van de Claes de Vrieselaan krijgen vier plaquettes een plaats. In de Joost van Geelstraat heeftjarenlang de synagoge Lew Jom gestaan. De verhuurder hield in de oorlog voor de Duitse bezetter stil dat er in zijn pand een synagoge was gehuisvest, waardoor de diensten na de oorlog in een geheel ongeschonden gebouw konden worden hervat. De sjoel werd opgeheven toen in Blijdorp de grote synagoge werd geopend. Het gebouw was vervolgens voor allerlei dingen in gebmik. Een Spaanse schaakclub hield hier zijn schaakavond jes, tot het bouwwerk in 1994 ten prooi viel aan de slopershamer.
Even verderop, aan de Schietbaanlaan, is nog de in rood baksteen gevatte ijzeren poort te zien van het Joodse Ziekenhuis. "Dit is een heel emotionele plek voor veel joodse Rotterdammers," zegt Smith. "Door deze poort werden de mensen geleid toen ze op 26 febmari 1943 allemaal werden weggevoerd. Het hele complex is in één dag leeggehaald." De poort ziet er slecht uit. De groene verf bladdert hier en daar af. In de hoek doet een lekkende waterleiding een gestage en zo te zien doeltreffende aanval op het metselwerk.
"Hier zou nodig iets aan moeten worden gedaan," zegt Smith, die zelf alle historisch belangrijke punten in de stad drie maal per maand langsfietst. De taferelen die zich op die dag, 26 februari 1943, hier voor de poort hebben afgespeeld moeten hartverscheurend zijn geweest. Zieken en ouden van dagen uit het tot hetzelfde complex behorende 'Gesticht voor Oude Lieden' om de hoek aan de Claes de Vrieselaan, werden zonder aanzien des persoons in wagens gepropt en afgevoerd, een ongewisse toekomst tegemoet. "Van de hele groep zijn er nog maar twee in leven," zegt Smith. "De mensen zijn op de trein gezet naar Westerbork en vervolgens naar Sobibor. Ze werden weggehaald door Nederlandse SS'ers, van wie werd gezegd dat ze na hun werk zingend de poort uitgingen." Een luguber idee, dat gebral, weergalmend in de smalle onderdoorgang.
Naast de poort is de messing herdenkingsplaat die hier in 1993 werd opgehangen inmiddels vervangen door een bronzen. Ook bij het Oude Lieden Gesticht, waar tegenwoordig de Eloutschool is gevestigd, komt een plaquette te hangen. Weer een eind verderop, aan de Mathenesserlaan, tegen de gevel van het huidige Riagg, wordt een plaat aangebracht die herinnert aan het Israelitisch Weeshuis. Op de dag van de deportatie waren hier zestien weeskinderen aanwezig, die allen werden weggehaald en op transport gesteld, samen met bijna tweehonderd ouderen en zieken en 61 personeelsleden.
* * *
De grootste en oudste synagoge van Rotterdam stond in de vooroorlogse jaren aan de Boompjes.
Deze sjoel werd in 1725 geopend. Op oude foto's is te zien hoe het gebouw achter een gietijzeren hek hoog en slank boven zijn directe omgeving uittorende. Hoge ramen en een toren met een klok, opmerkelijk voor een gebouw uit de achttiende eeuw, maakten het tot een in het oog springende verschijning. Ook hiervoor geldt: er is niets meer van over. Dat is trouwens ook een van de redenen dat de route in het leven is geroepen. "Er is zo weinig over van joods Rotterdam," zegt Smith. "Mensen die hier lang zijn weggeweest kunnen nooit meer iets terugvinden. Alles is veranderd, het is een andere stad."
Bij het grasveldje aan de Jan van Loonslaan kijken wat oudere dames vanaf een bankje toe hoe een vrachtwagen langzaam achteruit over het fietspad komt aanrijden. "Het wordt tijd dat ze hier eens wat aan doen," luidt het commentaar. "Die grafstenen liggen er zo slecht bij." Want dat is het grasveld: een begraafplaats. Er liggen nog slechts zestien stenen, van Portugese joden die hier in de zeventiende eeuw werden begraven. De vrachtwagen komt niet langs voor het noodzakelijke onderhoud. Nee, er wordt een sokkel uitgeladen, waaraan een bronzen gedenkplaat wordt gemonteerd.
De geschiedenis van joods Rotterdam begon met de Portugese joden, zegt Smith. "Ze mochten zich hier vestigen, omdat men er wel financiële voordelen in zag. De Portugese joden kwamen eerst in Amsterdam. Daar vormden ze een grote impuls voor de economie. Ze hadden veel buitenlandse contacten en daarvan konden ze hier goed gebmik maken. Bijvoorbeeld bij het opzetten van de VOC." Slechts weinig Rotterdammers weten dat het door een bescheiden hek omgeven perk een begraafplaats is. De stenen liggen er verwaarloosd bij. "Ze zijn kapot, zwaar beschadigd door het maaien," zegt Smith. "Ze zouden wat hoger moeten liggen, dat zou beter zijn." Maar daarvoor is geld nodig. En geld voor goed onderhoud is er niet of nauwelijks. Dat geldt al evenzeer voor de andere oude joodse begraafplaats in Rotterdam, aan de Oostzeedijk. Tussen het hoog opschietende gras doen daar, voor de parkeergarage van kantoorgebouw De Admiraliteit, de verweerde stenen alle mogelijke moeite zich staande te houden. Sommige hangen scheef, of zijn voorover gevallen. De begraafplaats was tot 1820 in gebruik.
Hoewel de 195 zerken in de jaren zeventig nog zijn rechtgezet, lijkt er sinds die tijd niet veel meer aan gedaan.
De route eindigt bij de muur aan de Stieltjesstraat, het enige stukje tastbare materie dat nog herinnert aan het haventerrein, waarvan Loods 24 indertijd deel uitmaakte. Inmiddels verrijst hier, op de Kop van Zuid, een geheel nieuwe stadswijk. "Moet je kijken," zegt Smith en hij laat een foto zien van een frietkraam, strak tegen de muur. "Die mocht daar staan. Daarvoor had ze van de deelgemeente toestemming gekregen." Het is geen gezicht. Worden er verwoede pogingen gedaan in dit stukje Rotterdam nog iets te behouden dat aan die barre tijden doet terugdenken, duwt iemand er een frietkar tegenaan. "Hij staat er al niet meer," zegt Smith. Snelle onderhandelingen deden de rijdende snackbar onverwijld naar een andere plek verhuizen. Zodat hij niet meer in de weg staat, wanneer hier een nieuwe bronzen plaquette eenmaal aan de zo historisch beladen muur prijkt.
©Rotterdams Dagblad
Datum: 29/07/96
12.000 slachtoffers
In Rotterdam woonden voor de Tweede Wereldoorlog zo'n twaalfduizend joden. Ongeveer zevenhonderdvijftig mensen overleefden door onder te duiken; plusminus duizend joden keerden terug uit de kampen.
De overigen verdwenen gewoon...
Dat gebeurde via Loods 24, de verzamelplaats op het terrein van de voormalige Gemeentelijke Handelsinrichting aan de Stieltjesstraat. Loods 24 was ook het meldpunt voor joden van de Zuidhollandse eilanden. Naar schatting tweeduizend mensen kregen daar eveneens opdracht zich te vervoegen in Loods24.
Meer dan twaalfduizend mensen uit Rotterdam en omgeving werden dus in de oorlog vermoord door de Duitse bezetter.
Omdat ze joden waren...
Bij het bombardement in mei 1940 verloren veel Rotterdamse joden hun huis. Want een groot aantal en zeker de armsten woonde in het hartje van het oude Rotterdam: Helmersstraat en Ammanstraat En dit buurtje werd met de grond gelijk gemaakt tijdens het bombardement en de daaropvolgende brand.